Deel I.
Ze heeft het dan toch maar mooi voor elkaar gekregen,
Zeer geleidelijk, doch gestaag, maar van zeer hoog naar zeer laag,
Van heet naar warm , naar kil en koud,
Als een kachel zonder hout.
Alle warmte eruit geslagen,
Geruisloos, doelmatig en efficiënt,
Op het laatst behandelde en hekelde ze die vent,
Als een psychiatrische patient.
Grauwen, en snauwen, op lage en hoge toon,
Het werd allemaal heel gewoon, het domineren,
Een doorlopend patroon van kritiseren en kleineren,
Vernederen, verbeteren en corrigeren.
Nijdassen, zeuren, zaniken en zeiken,
Kijven en langdurig zwijgen,
Repressief tolereren , complimenten ontberen,
Niets dat er deugde, overal lagen lijken.
Een Xantippe en een feeks konden er nog wat van leren,
Nijdig en chagrijnig, met hatelijkheden bezeren,
Boosaardig, afstandelijk, koel en kil,
En het voortdurend doordrijven van eigen wil.
Altijd de maat nemend, nooit was het goed,
Liefdesuitingen en intimiteiten verdwenen,
Aanrakingen en liefkozingen verteren voorgoed,
Een aai over de bol? Hoe kan je het menen.
Puzzelen, wandelen en fietsen werden verleden tijd,
Geen zin meer in, zei ze eigengereid.
Zo kwam er langzaamaan, ik zeg het zonder nijd,
Een einde aan deze ongelijke strijd.
Frigiditeit en onvriendelijkheid ,
Bevrijd van seksualiteit,
Kwam er van lieverlee, een totaal vreemde bij haar op bezoek,
Resultaat van een reeds lang gesloten boek.
Onleefbaar en onhoudbaar werd het, zelfs op vakantie,
Een mengsel van repressieve tolerantie en tirannie,
Onredelijkheid en wantrouwen werd zelfs idiotie, zo nu en dan,
Zij had er allang tabak en meer dan genoeg van.
Allergisch eerst, daarna angstig en op zijn hoede,
Bang voor haar ingehouden woede,
Wist hij precies wat er zou komen, een kwestie van gewenning,
Maar ondanks dat, immer bleef hij in de bewuste ontkenning.
Wanneer je niet meer of te weinig van iemand houdt.
Is het beter dat alles wordt afgebouwd,
Gelukkig dat het “verliefde steltje” nooit is getrouwd,
Nu is er slechts één, die het een beetje berouwd.
Deel II.
Hij werd voor haar een existentieel probleem,
Wil ik dit wel? Wie is hij echt.
Past hij eigenlijk wel bij mij,
Ben ik niet veel liever , helemaal en volkomen vrij?
Ook zijn schrijfsels kon zij onmogelijk waarderen,
Daar ontstond een diepe en onoverbrugbare kloof,
Des te meer zijn persoonlijkheid zich ging uitkristalliseren ,
Des te erger zij hem aan de snel afbrokkelende kant schoof.
Ook was zij uitgekeken op zijn chalets,
Hij en die, kosten haar alleen maar energie,
Blij was zij , om weer naar huis te gaan,
Wat had hij haar in godsnaam eigenlijk misdaan.
Zij gaf op het einde zelfs haar eigen uitleg aan zijn gedrag,
Ging hij ‘-nachts vijf keer naar het toilet,
Dan werd hij ’s-morgens in zijn hemd gezet,
“Het was één keer”, werd gezegd, met of zonder glimlach.
Wanneer hij geen einde had gemaakt aan deze wanvertoning,
( ook zijn eigen kleine portret naast het grote bed, werd,
binnen een ommezien bij het vuilnis gezet),
Zouden eer en ziel hem zijn ontnomen uit zijn zielewoning.
Ideaal voor een groep, als een vis in het water,
“Geschikt voor een woongroep”, zei haar eigen zus later,
Daar voeren ze geen zware gesprekken,
Die zijn voor zwaarmoedigen, en grote bekken.
Tot slot ging zij zich steeds vreemder manifesteren,
Razendsnel (te) familiair met vreemden,
Ik moest het een aantal malen aanschouwen,
Minder op mannen, meer nog op vrouwen.
Het einde van dit (vrij langdurige) natuurlijk proces,
Levert een zeer wijze les,
Wanneer je niet voor elkaar bent geboren, en bestemd,
Zal hij je nooit kunnen bekoren., en blijft het altijd een onnozele vent..
Jan Posch, januari 2013.